Brussel is officieel tweetalig. In alle 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kan je zowel in het Nederlands als het Frans terecht. Voetnoot: een aardig mondje Frans kunnen spreken is mooi meegenomen.
Ook de Brusselse regering is tweetalig, met evenveel Franstalige als Nederlandstalige ministers. Het aantal volksvertegenwoordigers in het Brussels parlement volgt dan weer een 20-80 verhouding, naar analogie met de verhouding van het aantal Nederlandstalige en Franstalige inwoners in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het lijdt geen twijfel dat het Frans, ondanks de officiële tweetaligheid, alomtegenwoordig is in Brussel. Toch waren de rollen ooit omgekeerd. Kijk maar eens naar de Brusselse plaats- en riviernamen: Schaarbeek, Etterbeek, Maalbeek, Roodebeek, Elsene, Ganshoren, Koekelberg, Treurenberg, Crabbegat, Langeveld, Dieweg, … Ze verraden het oorspronkelijk Nederlandstalige karakter van Brussel.
De oorspronkelijke naam van Brussel, Bruocsella, is een samenstelling van de Oudnederlandse woorden bruoc “broek, moeras” en sella “nederzetting, woonst, gehucht”. Brussel ontstond letterlijk als een klein gehucht in een moeras. De volkeren die dit gebied bewoonden, spraken een Brabants dialect: het Brussels. Door de eeuwen heen ontwikkelde het dialect in elke wijk haar eigen typische kenmerken. Zo werd het dialect van de volksbuurt de Marollen beïnvloed door het Frans van de Waalse handelaars en ambachtslui die zich er in de 14e eeuw vestigden. Later, tijdens de verfransing van Brussel, geraakte het Brussels doordrongen van Franse termen en werd het een mengelmoes van Nederlands en Frans.
De verfransing van Brussel maakte haar opmars vanaf de 15e eeuw, met het Frans als bestuurstaal onder het Spaans, daarna Oostenrijks en vervolgens Frans bewind. Na een korte heropflakkering van het Nederlands onder Willem I, werd het in 1830 alweer afgeschaft ten voordele van het Frans als officiële en enige bestuurstaal. Hoewel de Brusselse bevolking nog voor 90% Nederlandstalig was, drong het Frans door in het straatbeeld (straatnamen, aankondigingen, opschriften, …), in het onderwijs, in de economische, politieke en sociale activiteiten, en dus ook in het Brussels.
De hoofdstad van het jonge België bood veel werkgelegenheid voor Franse ambtenaren, soldaten, handelaars en Waalse immigranten, waardoor de verfransing zich verderzette. Het Nederlands werd beschouwd als de taal van de boerkes en de arme arbeiders, mede door de vele inwijkelingen vanop het Vlaamse platteland. De Nederlandstalige Brusselaars die hogerop wilden geraken, zagen het Frans als emancipatiemiddel en werden steeds vaker tweetalig. Het Brussels dialect werd enkel nog gesproken binnen het gezin of onder vrienden. De Franse dichter Charles Baudelaire, die een tijdje in Brussel verbleef, schreef hierover in 1866 het volgende:
“In Brussel kan men geen Frans, niemand kan het, maar ze doen alsof ze geen Vlaams kennen: dat getuigt van goede smaak. Het bewijs dat ze het wel degelijk kennen, is dat ze hun dienstpersoneel in het Vlaams afblaffen.”
Rond 1900 groeide de ontevredenheid over het bijna uitsluitend Franstalige karakter van Brussel en gingen er meer en meer stemmen op voor evenwaardigheid tussen het Frans en het Nederlands. Na een woelige taalstrijd werd Brussel in 1962 bij het vastleggen van de taalgrenzen officieel tweetalig. In de jaren nadien werd het Nederlandstalig onderwijs in Brussel stevig uitgebouwd en konden de Nederlandstalige Brusselaars ook genieten van sociale en culturele activiteiten in de eigen taal.
Bij de oprichting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in 1989, werden de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) in het leven geroepen. Deze organen zijn bevoegd voor de aangelegenheden van de respectievelijk Nederlandstalige en Franstalige gemeenschap in Brussel zoals cultuur, jeugd, sport, onderwijs, media, welzijn en gezondheid. Zo heeft elke taalgemeenschap haar eigen bibliotheken, gemeenschapscentra, dienstencentra, scholen, sportcentra en mediakanalen.
Gelijktijdig met de inhaalbeweging van het Nederlands in de tweede helft van de 20e eeuw, steeg de instroom van migranten uit landen als Marokko, Frankrijk, Italië, Turkije, Spanje, Portugal, Congo, Griekenland, enz. De meerderheid van deze nieuwkomers hanteerde het Frans als omgangstaal, waardoor het de dominante taal in Brussel bleef. Toch wist het Nederlands aan populariteit te winnen. Waar vroeger het Frans de taal was om hogerop te geraken in de samenleving, valt vandaag die eer te beurt aan het Nederlands.
Ondertussen laten ook andere talen meer en meer van zich horen, zoals het Engels en het Arabisch. Met meer dan 180 nationaliteiten is het niet vreemd dat andere talen doordringen in de Brusselse samenleving. Ik maakte het al een paar keer mee dat ik de taal van een gesprek eerst niet kon thuisbrengen, terwijl het gewoon om het Nederlands bleek te gaan!
En zo is een wandeling door de stad een reis rond de wereld waar je de meest exotische talen voorgeschoteld krijgt. Met een beetje geluk beland je op zo’n wandeling misschien wel in een staminee waar er nog Brussels gesproken wordt. Om een voorsmaakje te geven, schotel ik graag enkele powezeekes voor, voorgedragen door een echt Brussels ketje.
Goesting gekregen in een taalbad? Boek je wandeling en ontdek Brussel met je eigen oren!